Verhalen over de Tweede Wereldoorlog

Het eerste joodse slachtoffer uit de Zaanstreek

Begin 1941 waren de Zaanse joden nog niet verdreven naar het Amsterdamse Judenviertel. Dat zou pas een jaar later gebeuren. Veel Amsterdamse joden volgden toen zelfs nog dagelijks de omgekeerde route, van Amsterdam naar Zaandam. Ze werkten bij Verkade, in de essencefabriek Polak & Schwarz of op het Hembrugterrein, waar de Artillerie-Inrichtingen wapens en munitie produceerden. Bij dat laatste bedrijf hadden in 1941 zelfs bijna dertig joden een baan, vrijwel allemaal afkomstig uit de hoofdstad. Onder wie Samuel Waterman.

Samuel Waterman (Amsterdam, 12-6-1910) was de jongste zoon van diamantbewerker Isaac Waterman en Betje Waterman-Tas. Het gezin telde uiteindelijk negen kinderen -vier jongens, vier meisjes-, zij het dat de eerstgeboren zoon slechts een maand in leven bleef. Het was een armoedig bestaan, dat getekend werd door talloze verhuizingen. Nog voor zijn geboorte hadden Samuels ouders al dertien keer hun schamele inboedel verplaatst. Isaacs lage inkomsten leidden nogal eens tot huurachterstanden en uithuiszettingen. 

Zuurinlegger

Na de lagere school volgde Samuel bij Vakteekenschool Patrimonium een opleiding machinaal houtbewerken. Hij koos echter aanvankelijk een beroep dat daar ver vanaf stond. Hij werd zuurinlegger bij een van de vele zuurhandelaars in de Amsterdamse Jodenbuurt. Van juli 1931 tot september 1932 stond hij op het Waterlooplein, als verkoper van ‘ongeregelde handel’. Dat werd blijkbaar geen succes, want hij keerde terug naar de zuurinleggerij. Op enig moment in de jaren ’30 werd hij aangenomen bij de Artillerie-Inrichtingen in Zaandam. De toenemende spanningen in Europa maakten dat daar (veel) meer personeel nodig was. Eindelijk kon Samuel zijn opleiding te gelde maken. Als ‘half vakman’ verdiende hij op het Hembrugterrein 23,52 gulden per week. Het was een welkome aanvulling van het gezinsinkomen, zeker nadat in augustus 1936 vader Isaac overleed.  

Samuel Waterman (marktkaart Stadsarchief Amsterdam)

De ongehuwde, 30-jarige Amsterdammer woonde het eerste oorlogsjaar nog altijd bij zijn toen 66-jarige moeder. De weduwe en haar zoon leefden vanaf februari 1940 in een door en door joodse omgeving, de verpauperde Lepelstraat. Niet in een eigen huis overigens; ze schikten in bij het gezin van Betjes zuster Mietje van Velzen-Waterman. Elke dag reisde Samuel naar de Artillerie-Inrichtingen in de uiterste zuidpunt van Zaandam. Daar werkte hij als houtdraaier.

Ordnungspolizei

Waarschijnlijk stond Samuel op medio februari 1941 voor het laatst achter zijn draaibank. In de voorgaande dagen waren er rellen geweest in de Amsterdamse Jodenhoek, veelal uitgelokt door de knokploegen van de NSB. Topoverleg tussen Heinrich Himmler, Arthur Seyss-Inquart en Hanns Albin Rauter leidde tot de beslissing dat er hard diende te worden ingegrepen. De nazi’s zouden als straf en ter waarschuwing 425 joden van 20-35 jaar oud oppakken. In de middag van 22 februari grendelde de Duitse Ordnungspolizei het gebied rond het Waterlooplein af en haalde met grof geweld honderden joodse mannen uit huizen en van straat. Omdat met die allereerste Nederlandse razzia niet het beoogde aantal van 425 werd bereikt, herhaalden de troepen een dag later hun mensenjacht, zij het op iets kleinere schaal.

Hoewel Samuel Waterman een paar honderd meter van het afgezette gebied woonde, belandde ook hij in de Duitse fuik.

Kaart van Samuel Waterman uit de tijd dat hij op de Waterloopleinmarkt werkte (Stadsarchief Amsterdam)

Hoewel Samuel Waterman een paar honderd meter van het afgezette gebied woonde, belandde ook hij in de Duitse fuik. Onbekend is hoe en waar dat gebeurde. Toen de directie van de Artillerie-Inrichtingen in het voorjaar van 1942 bij de Joodse Raad informeerde hoe het ging met haar 28 joodse werknemers -ze waren op last van de nazi’s inmiddels allemaal ontslagen- luidde het antwoord op 4 mei dat er inmiddels één van hen was overleden: Samuel Waterman. Het duurde niet lang of vrijwel alle in het weekend van 22/23 februari 1941 opgepakte mannen bleken te zijn gestorven. Beter gezegd: vermoord in of nabij het beruchte Mauthausen.

Kaart van Samuel Waterman uit de cartotheek van de Joodse Raad

Aufstehen

Samuel en de andere ‘gijzelaars’ waren aanvankelijk in vrachtwagens van Amsterdam naar kamp Schoorl gevoerd. Terwijl ze daar verbleven, brak op 25 februari de Februaristaking uit, het eerste en laatste grootschalige protest tegen de jodenvervolging in bezet Europa. Op donderdag 27 februari werden 389 van de opgepakte jongens en mannen op transport gesteld. Vanaf Alkmaar ging het per trein richting Amsterdam. Rijdend over de Hembrug heeft Samuel wellicht een laatste blik kunnen werpen op zijn oude werkplek. Een van de weinige overlevenden van de razzia’s, Max Nebig, vertelde over deze treinreis naar een toen nog onbekende eindbestemming: “Om de paar minuten kwam er een mof binnen, die dan tegen ons begon te schreeuwen: Aufstehen, sitzen, aufstehen, sitzen, aufstehen, sitzen… steeds vlugger… Zij schenen een bijzondere voorkeur te hebben voor mensen met brillen, die sloegen ze namelijk recht in het gezicht.”

“Om de paar minuten kwam er een mof binnen, die dan tegen ons begon te schreeuwen.”

Buchenwald

De trein stopte uiteindelijk in Weimar. Van daar moesten de inzittenden in looppas de acht kilometer naar concentratiekamp Buchenwald afleggen. Sinds hun vertrek uit Schoorl hadden ze nog niets te eten gekregen. De Amsterdammers moesten in Buchenwald barakken bouwen of -de minderheid- aan het werk in de steengroeve. Drie maanden later waren er 77 gevangenen gestorven als resultaat van de ontberingen. De overigen werden naar vernietigingskamp Mauthausen gevoerd, in Oostenrijk. Samuel Waterman bleef daar slechts een week in leven; zijn sterfdatum is vastgesteld op 30 mei 1941. Hij werd het eerste joodse slachtoffer met een duidelijke Zaanse connectie en een van de allereerste vermoorde joden uit Nederland. In de navolgende jaren zouden er ruim honderdduizend volgen, onder wie enkele honderden uit de Zaanstreek.
Van Samuels directe familie overleefden slechts één broer en twee zussen. Hun geluk was dat ze een niet-joodse partner hadden en daardoor gespaard bleven. De andere broers en zussen stierven in Sobibor, moeder Betje in de gaskamer van Auschwitz.   

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en dit wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand te houden.

ValutaBedrag





3 gedachten over “Het eerste joodse slachtoffer uit de Zaanstreek”

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.