Verhalen over de Tweede Wereldoorlog

De ondergang van de oliehaven

Op 14 mei 1940, de dag dat het Nederlandse leger capituleerde, werd een groot deel van de Amsterdamse Petroleumhaven vernietigd. In de navolgende dagen zag de Zaanse bevolking immense rookwolken langsdrijven. Maar wie was verantwoordelijk voor deze verwoesting? Een verslag, aan de hand van een reeks bijzondere foto’s.

De Petroleumhaven werd eind negentiende eeuw aangelegd bij de zuidelijke oever van het Noordzeekanaal, schuin tegenover de Zaandamse Achtersluispolder. Binnen- en buitenlandse bedrijven bouwden in de navolgende decennia tientallen immense tanks, waar de op- en overslag van olieproducten plaatsvond.

De Petroleumhaven rond 1933. Rechtsonder pakhuis De Vrede, gelegen in de Zaandamse Achtersluispolder.

Na de Tweede Wereldoorlog zou de Amsterdamse Petroleumhaven uitgroeien tot de grootste benzinehaven ter wereld, maar dat het ooit zover zou komen leek op 14 mei 1940 verder weg dan ooit. Op dat moment bevonden zich in de haven 95 tanks, goed voor 185 miljoen liter olie, elf pomphuizen, zeven aftaploodsen, vier ketelhuizen, een drijvend ponton en dertien steigers.

De Petroleumhaven in Amsterdam enkele jaren voor de vernietiging.

Dinsdag 14 mei was een warme, bijna zomerse dag. Maar zorgeloos genieten van het mooie weer bleek onmogelijk. Het koningshuis was een dag eerder naar Engeland gevlucht, tienduizenden Nederlandse militairen vochten een wanhopige strijd tegen de Duitse bezettingsmacht en het werd steeds duidelijker dat de nederlaag onafwendbaar was. In die sfeer was de HMS Vesper naar IJmuiden gestuurd. De Britse torpedojager had als opdracht de in Amsterdam opgeslagen Nederlandse olievoorraden te vernietigen. Koste wat kost moest worden voorkomen dat dit vloeibare goud in Duitse handen zou vallen.

HMS Vesper tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Op 10 mei, de eerste oorlogsdag, arriveerde er ook al een demolition-party in IJmuiden, met als doel zowel de sluizen daar als de olietanks tegenover Zaandam op te blazen. Toen werd er nog een stokje voor gestoken. Vier dagen later waagde de Vesper een tweede poging. Het aangekondigde voornemen stuitte aanvankelijk op weerstand bij kapitein-luitenant ter zee C. Hellingman. Als commandant van de verdedigingslinie bij IJmuiden vond hij dat niet de Britten, maar het Nederlandse opperbevel orders moest geven tot het al dan niet vernietigen van Nederlandse eigendommen. Het duurde tot even na negenen ’s morgens voor de Nederlandse generaal Winkelman akkoord ging met het Britse plan. Even later begon de bemanning van de Vesper met het opblazen en in brand steken van het Gemeentelijk Petroleum Entrepôt, zoals het terrein officieel heette. Om 9.36 uur stonden de tankinstallaties in brand en schoten de vlammen honderden meters de lucht in.

De in Zaandam gelegen veerpont over het Noordzeekanaal, met de brandende olietanks op de achtergrond.

De speciale troepen die de Petroleumhaven in lichterlaaie zetten, slaagden er niet in om alle tanks te verwoesten. Ruim de helft van de voorraad liep zware schade op of werd tot ruïnes gereduceerd. Zwarte rookwolken stegen op vanaf de Noordzeekanaaloever. Het inferno lokte talloze Zaanse toeschouwers naar de waterkant, ondanks het gevaar dat Britse vliegtuigen ook de nabije Artillerie-Inrichtingen zouden bestoken. Hun aanwezigheid leverde flink wat foto’s op. Het publiek was getuige van de grootste verwoestingsactie die de directe omgeving van de Zaanstreek tijdens de oorlog zou treffen.

De Hembrug als decor voor de uitslaande vlammen.

In de dagen na de brandstichting stroomden er honderden tonnen stookolie in het IJ en het Noordzeekanaal.

Ook vanaf het Singel in Amsterdam was de brand in de oliehaven goed te zien.

Een jaar na de brand schreef Etty Hillesum over de 14de mei in haar dagboek: “En plotseling de zware, logge, duidelijk herkenbare gestalte van Bonger die daar langs de ijsclub schoof, een blauwe bril en de zware, originele kop terzijde, gericht op de rookwolken die daar vanuit boven de stad heersten en afkomstig waren van de in brand gestoken petroleumhaven. Dat beeld, die logge gestalte met de kop schuin geheven naar die rookwolken in de verte, zal ik nooit vergeten.” Hoogleraar Willem Adriaan Bonger was een bekend tegenstander van de nazi’s. Hij zou een dag na de ontmoeting met Etty Hillesum zichzelf het leven benemen

De brandende olie liep over het achterland van het opslagterrein.

De Amsterdamse kunstenaar Mijndert Krijnsen maakte op 14 mei zelfs een tekening van het geweld aan de andere kant van het water.

Tekening van Mijndert Krijnsen (1894-1942).

De brand zou dagenlang woeden en was maar moeilijk te blussen. Op 15 mei begonnen in de late ochtend de bluswerkzaamheden.
Diezelfde dag eisten Duitse officieren die in de hoofdstad waren aangekomen een bezichtiging van de brandende tanks van de Bataafse Petroleum Maatschappij. De Amsterdamse plaatsvervangend gemeentesecretaris Johannes Franken begeleidde hen. Blijkbaar vond het gemeentebestuur het minder verstandig om de joodse gemeentesecretaris mee te laten varen. Het gezelschap ging die middag op weg met enkele gevorderde boten van de firma Bergmann.

Stereoscopische foto van het blussen van de brand.

Toen een Duitse militaire colonne op 16 en 17 mei via een oversteek van het Noordzeekanaal en de Provincialeweg het centrum van Zaandam bereikte, op weg naar de kop van Noord-Holland, fotografeerde een omstander enkele pauzerende soldaten. Terwijl zij een versnapering bestelden bij de plaatselijke ijscokar was verderop nog altijd de langswaaiende rook zichtbaar uit wat later Westpoort zou gaan heten.

16 mei 1940. Duitse militairen op doortocht kopen in Zaandam, tegenover Provincialeweg 36, een ijsje. Op de achtergrond is de vette rook uit de restanten van de Petroleumhaven zichtbaar.
Enkele van de verwoeste olietanks, kort na de brand.

De bluswerkzaamheden in de Petroleumhaven duurden tot en met 19 mei. Na het doven van de vlammenzee kon voorzichtig worden begonnen met het opruimen van de immense berg rotzooi in de Petroleumhaven.

Het schoonmaken van de Petroleumhaven na de brand.
De Petroleumhaven op 1 juni 1940.
In het laatste oorlogsjaar lag de Petroleumhaven er troostelozer dan ooit bij. Het zou nog jaren duren voor de wederopbouw werd afgerond.

Na Dolle Dinsdag (5 september 1944) sloopten de Duitsers alles wat nog enigszins bruikbaar was. Eén tankje van tweehonderd kubieke meter was alles wat ongeschonden door de oorlog kwam. Eind 1949 was het merendeel van de opslagcapaciteit hersteld. Er stonden toen 65 tanks, goed voor ruim 130 miljoen liter olie. In de navolgende jaren zou de vooroorlogse capaciteit geëvenaard en uiteindelijk zelfs overtroffen worden.

Bovenstaande foto’s zijn afkomstig uit particuliere en het eigen archief en van het NIOD, NIMH, Verzetsmuseum Amsterdam en Stadsarchief Amsterdam. 

Waardeer dit artikel!

Als je dit artikel waardeert en dit wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand te houden.

ValutaBedrag





1 gedachte over “De ondergang van de oliehaven”

  1. Ik woonde in 1940 in de Oleanderstraat, Amsterdam Noord.
    Wij werden door Nederlandse soldaten op 14 mei gesommeerd ons huis te verlaten en naar een evacuatie-adres te gaan omdat men bang was, dat door explosies van de olietanks de vlakbij gelegen v.d. Pekbuurt in brand zou raken.
    Ik zelf (jochie van 8 jaar) ging naar een familie op de Adelaarsweg.
    Ik herinner mij dat de roetdelen ook daar in de tuin neerdwarrelden.

    Beantwoorden

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.